Interview met Alexander van Deursen over digitale inclusie | ANBO-PCOB

Interview met Alexander van Deursen over digitale inclusie

 •  Leestijd: 4 minuten

De motivatie neemt toe

Het internet is voor de één een zegen en voor de ander een vloek. Inmiddels is duidelijk dat niet iedereen profiteert van de voordelen die het wereldwijde web ons biedt. Hoogleraar digitale ongelijkheid Alexander van Deursen doet onderzoek naar hoe internetgebruik bijdraagt aan je positie in de maatschappij. “Digitalisering zet de toch al benadeelde groep op een nog grotere achterstand.”

Het overkoepelende thema van uw onderzoeken is 'digitale inclusie'. Wat houdt digitale inclusie eigenlijk in? “Heel simpel gezegd betekent het dat iedereen kan profiteren van internet en technologische ontwikkelingen die bepalend zijn voor het dagelijkse leven. De stappen die nodig zijn om te profiteren, noem ik toegang tot het internet.”

Bedoelt u daarmee dat je een apparaat en een internetverbinding hebt?

“In de jaren ’90 was het idee dat als je een computer en een internetverbinding had, je meedeed en automatisch alle voordelen behaalde. Men sprak toen van een digitale kloof: je doet óf wel óf niet mee. We zijn er inmiddels achter dat het niet zo zwart-wit is. We spreken nu van het spectrum van digitale ongelijkheid. Aan welke kant van dat spectrum je zit, hangt af van vier fases: motivatie, materiële toegang, digitale vaardigheden en gebruik.”

Wat houden deze fases precies in?

“Motivatie gaat over het hebben van een positieve houding en gemotiveerd zijn om het internet te gebruiken. Materiële toegang over het hebben van een internetverbinding (fysieke toegang) en de (kwaliteit van de) gebruikte hard- en software. Dan heb je nog digitale vaardigheden, wat gaat over of je weet hoe je internet gebruikt, en als laatste je gebruik: of je internet economisch, sociaal, cultureel of persoonlijk gebruikt.”


Met een apparaat en een internetverbinding ben je er nog niet


In Nederland gebruikt zo'n 95 procent van de bevolking dagelijks internet. Maar uit uw onderzoeken blijkt dat we desondanks niet allemaal evenveel profiteren van wat internet ons biedt. Hoe zit dat?

“Sommige groepen gebruiken internet om hun positie in de maatschappij te verbeteren. Maar voor andere groepen draagt internet daar veel minder aan bij. Denk aan ouderen, laagopgeleiden, mensen met een lager inkomen, ondergemiddeld geletterden en - in mindere mate - vrouwen. Het is niet zo dat zij geen baat hebben bij internet, maar dat zij in relatieve zin op een nog grotere achterstand worden gezet ten opzichte van een hogere sociaaleconomische klasse. En zo verstrekt internet bestaande vormen van ongelijkheid.”

Kun je dat toelichten?

“We ontdekten dat hoe meer middelen iemand tot zijn beschikking heeft (bijvoorbeeld opleiding, bezit, geletterdheid of sociaal netwerk), hoe meer internet ‘oplevert’. En aan de andere kant: hoe minder middelen je hebt, hoe kleiner de bijdrage van internet is aan iemands welzijn en hoe lastiger het is om negatieve aspecten af te wenden.”

Dat is geen goed vooruitzicht voor de groep die minder toegang tot internet heeft

“Klopt. En wat het extra lastig maakt: digitale ongelijkheid en sociale ongelijkheid beïnvloeden elkaar. Want internet kan zaken opleveren die je positie in de maatschappij kunnen verbeteren. Zoals je aankopen online doen en zo minder uitgeven, of via internet een betere baan vinden. Als het over sociale ongelijkheid gaat, wordt de rol van technologie niet vaak besproken, maar dat is wel degelijk een belangrijk onderdeel. En mijn vrees is: hoe complexer de technologie wordt en hoe groter de potentiële impact, hoe groter de ongelijkheid.”

Wat kunnen we doen om deze ongelijkheid kleiner te maken?

“Ten eerste moet je inzicht krijgen in de leefwereld van de mensen op wie je je richt. Zo ontdek je wat zij met internet zouden willen en kunnen bereiken. Vervolgens kijk je waarom dat niet lukt. Waar treden de grootste problemen op? Hebben ze de apparatuur niet, missen ze de vaardigheden? De vier fases geven daar inzicht in. Er zijn proeftuinen waar mensen een apparaat en een goedkope internetverbinding krijgen, maar daarmee ben je er dus nog niet.”

Waarom lukt het ouderen minder goed om te profiteren van internet?

“Als we kijken naar de vier fases, zien we dat de motivatie heel erg aan het toenemen is. Alleen in de alleroudste groep is er een klein percentage dat echt niet wil meedoen. Ouderen gebruiken relatief vaak een desktop en de tablet wordt ook steeds populairder. Waar ouderen minder goed op ‘scoren’ is functionele digitale vaardigheden. Dat is heel jammer, want als zij dat wel zouden beheersen, zouden ze op inhoudelijke informatie vaardigheden in het algemeen beter scoren dan jongeren. Die hebben namelijk veel minder kritische vaardigheden. Ouderen zijn heel kritisch. Zij bekijken zoekresultaten en een website veel grondiger.”


“Als overheid heb je de plicht om te zorgen dat alle burgers je kunnen bereiken”


Meer over Alexander van Deursen

Alexander van Deursen is adjunct hoogleraar en voorzitter van de vakgroep communicatiewetenschap aan de BMS-faculteit van de Universiteit Twente. Van Deursen heeft nationale en internationale organisaties en overheden geadviseerd over de maatschappelijke implicaties van het internet, met name over de vraag hoe de bijdrage van technologie aan de toenemende maatschappelijke ongelijkheid kan worden verantwoord. Op dit moment leidt Van Deursen drie onderzoeksprojecten, waarbij het overkoepelend thema digitale inclusie is.